U bent hier: Home // Geschiedenis // De Meidagen van Sergeant Den Teuling

De Meidagen van Sergeant Den Teuling

Bij de meidagen van 1940 denkt iedereen aan onze jongens op de Grebbeberg en sommigen aan de daden die zijn verricht rond Rotterdam (mariniers), de Hofstad (slecht opgeleide dienstplichtigen die Duitse elitetroepen, de parachutisten, versloegen) en de afsluitdijk (Kornwerderzand, waar de Duitsers werden verslagen).  Maar hoe zagen de avonturen van die meer dan honderdduizend naamloze soldaten eruit die niet bij deze acties betrokken waren? Met deze vraag trokken we (Roderik van de Wardt en Reinout den Teuling) in 2004 naar mijn grootvader, die met zijn verhaal de vele naamloze militairen die niet bij de brandhaarden betrokken waren een beetje een gezicht geeft.

In zijn woorden: het was een kwestie van geluk – of pech- waar je terecht kwam. De jongens die het op andere plekken zo zwaar voor de kiezen kregen, dat had hij net zo goed kunnen zijn. Maar dat het in de meidagen van 1940 spannende dagen waren bewijst wel het onderstaande, boeiende verhaal, dat door hem zelf is geschreven.

Deze kleine geschiedenis heeft eerder op de inmiddels opgeheven website “Klein Verleden” gestaan. Om het het verhaal van mijn opa niet in de archieven van het NIOD te laten verdwijnen op de deze plek een herpublicatie. Inmiddels, we schrijven nu februari 2015, heeft opa Den Teuling de respectabele leeftijd van 99 jaar bereikt.

De Eerste brug, bij Daarlerveen, die tijdens de terugtocht van het detachement werd opgeblazen.

Door Leo den Teuling (2006)

“Hier, bij Daarlerveen, lag mijn brug.” 65 jaar later wijst Leo Den Teuling, nu 90 jaar, het streepje op de kaart resoluut aan. We laten hem verder zelf aan het woord: aan het verhaal van de vijf oorlogsdagen gingen 7 jaren diensttijd vooraf.

In 1933 werd ik 18 en moest ik gekeurd worden voor de dienstplicht. Bij de keuring vroegen ze mij of ik bij de kaderopleiding wilde komen. Toen ik vroeg: “Wat is dat?” zei de man dat ik dan werd opgeleid tot onderofficier. Ik dacht: “Ach, een onderbroek is ook een broek.” Dus ik zei dat het goed was. Thuisgekomen vertelde ik het aan mijn vader, die zei: “Goed gedaan, je moet overal van maken wat ervan te maken is.” In 1935, aan het eind van mijn dienstplicht, werd ik sergeant en later sergeant-capitulant. Dit hield in dat je na zes jaar dienst tegen zes gulden zakgeld per week een vaste baan bij de overheid kreeg. Gezien de grote werkloosheid in die tijd was dit gunstig.

Oorlogsdreiging

In 1938 neemt de oorlogsdreiging nog steeds toe en begin 1939 word ik naar de Duitse grens gezonden. Ik word gelegerd in Daarlerveen, bij een brug over het Overijsselsekanaal, en krijg daar het bevel over een korporaal en 9 soldaten. Om bij een Duitse inval de vijand te kunnen tegenhouden werden alle bruggen op scherp gezet. Het grondwater zat bij ons zo hoog, dat we geen loopgraaf konden maken. We moesten dus een dijk opwerpen met schietgaten naar het oosten. De bedoeling was eerst nog, dat we de vijand aan het kanaal zouden tegenhouden (generaal Snijders). Later was het ‘Terugtrekken met vernieling van alle bruggen tot over de IJssel’ (Generaal Winkelman). Zo hebben we ongeveer een jaar op de vijand gewacht.

Kopje koffie

Hier past een woord van dank aan de familie Bolks, die aan de oostkant van onze brug woonde. Overdag waren we altijd welkom voor koffie, een praatje of een ernstig gesprek. ’s Nachts stond er voor elke schildwacht een beschuitje klaar. Hulde en dank!
De winter 1939-1940 pakte legendarisch streng uit. Al gauw vormde zich een dikke ijslaag op het kanaal. De vijand zou over het ijs zo ons land kunnen binnenwandelen, zoals vroeger de Fransen. Op bevel van hogerhand huurde ik arbeiders in om het kanaal open te houden. En die luitjes maar zagen…. Al gauw lagen er overal grote dikke ijsklonten. Het hielp allemaal niets, er was geen zagen tegen. Maar ja, ze moesten toch zagen.

Het spel begint

Laat op de avond van de negende mei ontvingen we een legerbericht:: ‘Duitse troepen mars klaar opgesteld bij Noordhorn.’ Dat was recht voor onze neus! De hele nacht alarm dus. De volgende morgen, de 10de mei, het werd net een beetje licht, kwamen er veel Duitse vliegtuigen over. Ze vlogen in ploegjes van vijf en als je er op schoot gingen ze verder uit elkaar vliegen. Maar met een gewoon geweer raak je ze toch niet.
Zonder apart bevel mocht ik de brug niet opblazen. Ik probeer contact te maken met de leiding te Vriezenveen. Er waren nog maar weinig telefoons, maar aan de overkant woonde een kapper, die had er één en daar zat permanent een soldaat bij. Die kwam van zijn post af en riep: “Die telefoon doet niks.” Het toestel bleek zo dood als een pier, dus bellen ging niet.

Grote knallen

Intussen hoorden we links en rechts grote knallen, maar ik kreeg geen bevel de brug op te blazen. Ik besloot de meest nabij zijnde brug als ijkpunt te nemen. Als die ging, dan gaat de onze ook, bericht of geen bericht, maar wij blijven hier niet alleen zitten. En ja hoor, daar ging ie al, de brug bij café Tebberman. Toch kon ik de brug nog niet dadelijk laten springen. Ik had namelijk afgesproken met de mensen die bij de brug woonden, dat ik eerst zes keer in de lucht zou schieten. Ze moesten dan maken dat ze weg kwamen. Er moest ook nog een zieke naar beneden worden gehaald. De dominee had de mensen wel wat mogen opbeuren, maar och, wat was die man bang! Intussen moesten twee vrachtwagens met chauffeur van de oostkant worden gevorderd. Eén voor ons, en één voor de mannen van de volgende brug. Daarna ging onze geliefde brug met een grote knal de lucht in.

“Jongen, het is oorlog.”

De eerst komende brug lag op een afgelegen plaats te midden van weilanden. De bewaking was in handen van een dienstplichtig sergeant (een onderwijzer) en vijf soldaten. Die heren lagen met zijn zessen heerlijk te pitten. De vliegtuigen hadden ze niet gehoord! Ik maak de sergeant wakker en zeg: “Jongen het is oorlog hoor!”, waarop hij nagenoeg van de kaart raakte. Hij stond slaapdronken te wankelen op zijn benen. Er had eigenlijk een van hen op wacht moeten staan, maar daar deden ze niet aan. Afijn, ze hebben uiteindelijk dus hun brug opgeblazen. Ik zie nog de plankjes draaien in de lucht op ongeveer veertig meter hoogte.

Moeilijkheden

Van tevoren was op dit terugtrekken geoefend. Zo was de brug bij Raalte niet voor mij, maar de voor de post Vriezenveen bestemd. Die moest wachten tot Daarlerveen gepasseerd was. Waren wij eerder, dan moest ik een soldaat achterlaten om dat te zeggen, zodat ze hun gang konden gaan. Ze waren er nog niet, dus, precies als bij de oefening, wees ik de man aan die daarvoor was aangewezen. Zegt die man: “Ja sergeant, maar ik ga daar niet op die rotbrug staan, moederziel alleen.” Ik vond dat de man gelijk had. Stel je voor dat de Vriezenveners helemaal niet konden komen, er kon van alles gebeurd zijn. Bij het oefenen hadden we hier natuurlijk aan moeten denken.

Bij de toeschouwers stond iemand die op mij een betrouwbare indruk maakte; hij bleek onderwijzer op een bijzondere school te zijn. Ik zeg hem: “Straks komen er andere Nederlandse soldaten, wilt u hen zeggen dat Daarlerveen met sergeant Den Teuling gepasseerd is. Dit is erg belangrijk voor hen.” Hij beloofde dat hij het zou doen.

Eigenlijk had ik dat weer niet mogen doen; bevel is bevel! Maar ik kon die soldaat toch niet ter plaatse neerknallen? Ik moest doen wat ik het best vond. We konden ook niet samen blijven wachten, want er moesten door ons nog twee bruggen de lucht in. Onze derde brug ging prima, maar de vierde en laatste ging niet. Ook niet na tien minuten wachten. De soldaat die het moest doen beweerde dat hij precies volgens de voorschriften de lont dicht bij het begin had omgevouwen, ingekerfd en aangestoken met een windlucifer. Hij had de rook zien komen uit het losse eindje van de lont. Dat was allemaal goed, maar hij ging niet! Na nog een kwartier wachten ben ik zelf gaan kijken. Toen bleek dat alleen het losse laatste eindje was gaan branden. Het vuur was dus niet naar de lont zelf gegaan. Ofschoon de lont dus wel iets korter was geworden heb ik de handeling nog maar eens gedaan en ben rustig teruggelopen, en zei: “Eens kijken of hij het nu wel doet.” En die brug ging me toch,… wat een knal! Geen wonder, want hij was helemaal van beton.

Dit was onze laatste brug voor de IJssel, en we zaten nog ruim op ons schema, dus even bijkomen van de sensaties.

Contact met de vijand

Maar dat bijkomen ging niet door, want we kregen bezoek van de vijand. Er kwam namelijk een Duits vliegtuigje uit de lucht, recht op ons af! Eén van de mannen zei: “Kijk sergeant, hij heeft een lichtje voorop!” Nu had ik toevallig gelezen, dat er Duitse gevechtsvliegtuigen waren die met een mitrailleur door de propeller heen konden schieten. Ik schreeuwde: “Dekken, hij schiet op ons!” Gelukkig waren er toevallig droge slootjes. Niemand was geraakt en de mof kwam niet terug. Dit was ons eerste, en gelukkig ook ons enige, contact met de vijand.

Bij de IJssel

Bij de IJssel aangekomen, komt onze luitenant uit Vriezenveen naar mij toe. “Oh Den Teuling, wat ben ik blij dat ik je zie. Ik ben vanmorgen vergeten je een ordonnement te sturen en ik heb de hele dag gedacht dat je door mijn schuld dood was.” Ik dacht nog: zou hij de brug bij Raalte dan zonder mijn bericht opgeblazen hebben, maar zei alleen dat onkruid niet vergaat. Over dat bericht zei ik maar niets, daarmee zat ik ook niet zuiver. Toen moesten we de IJssel over en mijn wagens, mooie nieuwe Fords, moesten verbrand worden.

Dat deed mij pijn en ik was niet de enige. De eigenaar vraagt, of hij de wagens bij familie ter plaatse niet onder het hooi mag stoppen. Ik zeg nog dat hij een bewijs van mij krijgt waarop de schade later wordt vergoed. Hij ziet weinig heil in dat briefje en ik kan hem geen ongelijk geven. Ik laat de beslissing over aan een aanwezige luitenant en heb me er niet meer mee bemoeid.

Even tevoren had ik trouwens een officier gezien die een mooie nieuwe motorfiets na een pistoolschot door de cilinder weggaf aan een jongetje van een jaar of tien. Het kind liep er dolgelukkig mee weg.

Met boten zijn we de IJssel overgezet; waarschijnlijk waren de IJsselbruggen reeds opgeblazen. Aan de overkant kregen we een oude vrachtwagen ter beschikking. De chauffeur had in de IJsselline slapeloze nachten achter de rug en was op van de zenuwen.

Ellende

We kregen opdracht naar Amersfoort te rijden. Onderweg stonden een vijftal soldaten van een mitrailleurafdeling van onze afdeling zonder vervoer en zonder opdracht aan de kant van de weg. Ze wisten niets beters te doen dan zich aan de Duitsers over te geven!
Met veel moeite werden ze in onze vrachtwagen gehesen en voorlopig ging het verder richting Nunspeet. Even voor Nunspeet sloeg het noodlot toe! De chauffeur bemerkte een bocht naar links te laat. De levende vracht in de overvolle laadbak begon te hangen en het rechterzijschot raakte een boom. Het schot vloog van de auto af met het gevolg dat de meeste manschappen links in de berm terechtkwamen. Een zestal had echter minder geluk; twee zeer ernstig gewonden zijn ter plaatse overleden, de vier anderen zijn opgenomen door de geneeskundige dienst van het leger die vrijwel onmiddellijk ter plaatse was. Ik begrijp nog steeds niet waar ze zo gauw vandaan kwamen, maar ze namen gelukkig alle ellende van mij over.

Volgens omstanders waren er in deze bocht reeds veel ongelukken gebeurd, zodat de chauffeur weinig te verwijten viel. Zelf zat ik naast de chauffeur in de cabine, maar de regels zijn dat in de auto niet de hoogst in rang maar de chauffeur de baas is. Na het ongeluk kwamen er opeens zes bestelwagentjes van de nabijgelegen Klokfabriek aangereden. Ook de chauffeurs daarvan wisten niet waar ze heen moesten.
Nou, ik wel, zodat we ineens ruimschoots van vervoermiddelen waren voorzien. Wij dus in de Klokzeepautootjes naar Amersfoort. De vijand bevond zich toen blijkbaar al op de hoofdwegen, want wij moesten over zandwegen rijden. Op kruispunten stonden burgers die ons de weg wezen. Dat dit door burgers gebeurde was natuurlijk fout, net zoals mijn burger op de brug van Raalte. Tenslotte kwamen we verder ongedeerd aan te Amersfoort. Ik moest contact zien te maken met mijn compagnie en hield de eerste personenwagen met militairen die ik zag aan. Laat dat nu mijn eigen kapitein Klomp wezen; hoe bestaat het! Ik vertelde hem mijn lotgevallen, waarop hij alleen antwoordde met: “Ik kan er niets aan doen, sluit je maar achter ons aan.”

Slapen op het vliegveld

Vanaf Amersfoort ging het richting Soesterberg. Op het geheel verlaten vliegveld zijn we de hele dag gebleven en hebben we ’s nachts geslapen. De bovenkleren van de vliegeniers lagen nog op de bedden: ze waren overhaast vertrokken; in hun onderkleren het vliegtuig in! Die nacht zijn, terwijl ik sliep, mijn mooie buitenmodel nappa-leren beenkappen gestolen, zodat ik met stijve modelkappen verder door de oorlog moest. We dachten toen nog steeds dat de Engelsen ons wel zouden komen helpen, mooi niet dus.

Na het vliegveld hebben we nog een nacht geslapen bij Zeist. Ik was ingekwartierd in het huis van een tandarts. Deze had ons vriendelijk verzocht voorzichtig te zijn met zijn meubels. Ik sliep in de erker en werd vroeg in de morgen gewekt door een ratelende mitrailleur die vlak voor mijn raam op vliegtuigen aan het schieten was.

De paar dagen na Soesterberg waren voor ons aanvankelijk niet zo spectaculair. We werden belast met kleine klussen, meestal zonder te weten wat de bedoeling was. Zo moesten we eens een bosperceel omsingelen, waarom dat was zei men niet. Later hoorden we dat er vermoedelijk Duitse parachutisten in dat bos zaten. Wij erómheen, en de marechaussee erdóórheen.

Intussen was de oorlog al enige dagen oud. In de nacht van de dertiende mei is, gebruikmakende van de mist, de Grebbelinie teruggetrokken naar Vesting Holland. Wij zaten toen ten oosten van Zeist, met opdracht ons langs de weg in te graven. Waarom, dat werd ons niet verteld. We begrepen het echter des te beter, we moesten de terugtrekkende Grebbetroepen beschermen. De gehele nacht kletterden kanonnen en infanterie langs ons heen. De soldaten waren totaal uitgeput en schreeuwden om water. Onze veldflessen waren al gauw leeg. Ik sprak een luitenant aan die voorop liep en zei hem dat erbij het spoorstation, vlakbij, een kraan aan de muur zat, waar de mensen konden drinken. Ik ben nog nooit zo afgeblaft als toen. Hij schreeuwde: “Ik heb mijn orders, wie ben jij?.” Hij trok gelukkig verder, en ik bleef verbijsterd achter; blij dat ik niet met een Duits accent had gesproken….

Vroeg in de morgen werd het rustig en wij zaten er nog! Ik had de korporaal gevraagd ook voor mij een kuil te graven, omdat ik even de omgeving wilde verkennen.  In het bos ontdekte ik een dichte vrachtwagen, waarvan de bodem bedekt was met bebloede soldatenkleren. De contactsleutel zat erin en er zat benzine in de tank! Terug bij onze stelling stonden op enig afstand twee beroepsonderofficieren van mijn compagnie. Ik hoorde hen zeggen: “Ze laten ons hier verrekken!” Meteen kwam er een man van de militaire politie bij hen informeren wat ze daar moesten. Ze wisten de man gerust te stellen door te zeggen dat ze even op verkenning waren. Even later kwamen er een generaal en enige hoge officieren voorbij, waarvan ik er één kende als onze bataljonscommandant.

Nu stond er even ten oosten van ons een kanon opgesteld. De generaal vroeg aan onze commandant, een grootmajoor, wat het kanon daar moest. De arme man wist het niet en werd geheel stijf gevloekt door de generaal. Tot ons genoegen, want wij mochten hem niet erg.

Eindelijk kwam er een ordonnans met de mededeling dat als we nog terug konden, we richting Woerden mochten vertrekken. Wij weg met die auto vol kleren uit het bos. Ik dorst de lugubere vracht er niet uit te gooien, dus mijn mannen erbovenop en ik met de chauffeur in de cabine. Al gauw moest het dak vernield worden want het was daarbinnen niet te harden van de stank. Op de één of andere manier kwamen we aan te Woerden. Daar werd ik ingekwartierd en stond ik weldra onder de douche.

Capitulatie
De heer des huizes klopte op de badkamerdeur en zegt: “Sergeant, de oorlog is voorbij. Rotterdam is gebombardeerd en Nederland heeft gecapituleerd.” Ik zeg in mijn onwetendheid nog: “Dat bestaat niet, waar blijven die Engelsen nou?”
Omdat we niet gevochten hadden hoefden we niet weg als krijgsgevangenen, maar werden we wel naar kazernes gestuurd. Ik moest met enkele soldaten kwartier maken in Kampen. Ik had een brief bij me voor de burgemeester die me verder zou helpen. De burgers haalden ons in als overwinnaars, ze waren dolblij dat ze weer Nederlandse militairen zagen, want iedereen dacht dat we allemaal gesneuveld waren.

Hoe het ons verder ging is een ander verhaal. Ik ben nu eenennegentig jaar en geniet al vijfentwintig jaar van een goed pensioen. Ik heb zes kinderen, dertien klein- en negen achterkleinkinderen. Voor het geval dat er nog oorlogsmakkers in leven zijn; mijn telefoonnummer is 075 6 281 989.

Copyright © 2012-2024 De Vier Pennen.
Contact De Vier Pennen.